Genieën, uitblinkers, toppers, winnaars; ze hebben me altijd geboeid. Ik luister vrijwel nooit klassieke muziek, maar ik vind figuren als Bach, Beethoven en Mozart mateloos interessant. Einstein, Newton, Oppenheimer, von Neumann, stuk voor stuk mensen wier levens mij fascineren terwijl ik hun ideeën totaal niet begrijp. Bij filosofen ligt dat anders: ik adoreer bepaalde denkers omdat ik hun ideeën (deels) kan begrijpen, waardoor ik hun schoonheid, creativiteit en vernieuwing op waarde kan schatten. Maar in de natuurkunde en de wiskunde kan ik dat niet. Dus vanwaar die verafgoding van grote natuurkundigen en wiskundigen? Waarom dat diepe ontzag voor deze ‘genieën’? In de derde tekst van het vierluik ‘bespiegelingen over het verlangen om afstand te nemen’ beantwoord ik die vragen door het genie te koppelen aan de notie van afstand. Het genie is voor mij een boeiend figuur omdat de regels, het ‘normale’, de middelmaat, niet voor hem gelden; hij is de uitzondering op de regels, degene die hen bespot en omver werpt. Het genie staat altijd op afstand, apart van de rest, in de wereld en toch daarbuiten.
Toch is het genie ook altijd het product van een mythisch narratief: veel genieën worden na verloop van tijd tot genieën gemaakt omdat er geleidelijk een cultus van genialiteit om hen heen is ontstaan. Ze hebben een visie of ingeving die naderhand als vernieuwend, geniaal of revolutionair is bestempeld en die hen – als bedenkers van dat idee – genialiteit toeschrijft. Oftewel, genialiteit is niet alleen een persoonlijke kwalificatie, maar ook een verhaal dat gaat over bijzonderheid en verhevenheid, om iets dat groter is dan wijzelf. Bovendien zijn genieën paradoxaal; ze lijken voorbestemd om te excelleren via hun natuurlijke, aangeboren talenten, maar verdienen hun uitzonderingspositie in de praktijk vooral door keihard te werken. Het komt ze aanvliegen, en toch moeten ze zichzelf opofferen om ‘het’ daadwerkelijk te realiseren. Daarmee leiden ze ook vaak een pijnlijk en eenzaam bestaan. Deze veelvoudigheid en ambiguïteit van genialiteit fascineert mij, en in deze tekst diep ik haar verder uit.
Laten we beginnen met de relatie tussen genialiteit en afstand. Zoals ik al eerder heb geschreven in mijn bespiegelingen over filosofie en dronkenschap heb ik recentelijk het diepgewortelde verlangen in mijzelf ontdekt om afstand te nemen van de wereld en de beslommeringen van het alledaagse leven. In de filosofie hangt dat verlangen samen met de angst voor middelmatigheid en drukt zij zich uit in het analytisch benaderen van de wereld, het nadenken ‘over’ de wereld in plaats van met haar samen te vallen. In het dronkenschap betreft het de veranderende spelregels van de sociale ruimte en de mogelijkheden voor opwellingen, spontaniteit en intuïtie die de roes kenmerken.
In de genialiteit komen veel van deze thema’s terug. Zoals ik hierboven al schreef, is het genie iemand die ‘los’ lijkt te staan van de regels waar normale stervelingen aan zijn gebonden: de regels van de samenleving, het denken, de kunst, de wetenschap, en misschien zelfs het lichaam. Het genie is idiosyncratisch, lijkt anderen altijd een stap voor te zijn, is sneller, slimmer, beter. Zo schrijft Joost de Vries in De Groene Amsterdammer het volgende over het ‘tragische genie’ van Robbert Oppenheimer:
Hij vertelde nooit wat er gedaan moest worden, maar verwoordde wat hij hoopte dat er ging gebeuren. Hij luisterde, nam advies aan, was heel lang stil, en sprak dan heldere, zorgvuldig gekozen woorden. Veel van de jonge wetenschappers begonnen hem als een goeroe te zien. Ze vertelden dat hij een paper van twintig pagina’s in een paar minuten kon lezen en het daarna beter kon samenvatten dan de persoon die het geschreven had. Het knapste, zei een van de wetenschappers, was dat hij bij een dilemma geduldig luisterde naar alle argumenten en ze daarna zo samenvatte dat het voor iedereen duidelijk was wat er te doen stond. Alsof hij door problemen heen kon kijken.
Alsof hij door problemen heen kon kijken. Het is geen toeval dat hier een zintuigelijke gewaarwording als ‘kijken’ wordt aangeroepen om Oppenheimer’s genie te duiden, terwijl het voorbeeld juist Oppenheimer’s abstracte, rationele excellentie beschrijft. Genieën denken niet alleen anders, ze zijn daadwerkelijk anders: ze bewegen zich anders door de wereld, ervaren haar anders, ‘zien’ haar op een andere manier. We spreken dan ook vaak over de ‘visie’ van genieën, alsof ze de verlangens van de toekomst kunnen bekijken om die vervolgens in het hier-en-nu te realiseren. Het lijkt alsof de wazigheid en verwarring die veel mensen ervaren als ze de zaken écht proberen te doorgronden niet aanwezig is bij genieën, alsof zij een directere toegang hebben tot de wereld. Bij het genie is er geen ruis op de lijn; hij neemt sluiproutes die voor de rest van ons altijd verborgen zullen blijven.
De metaforen van kijken en zien duiden daarnaast op een meer letterlijke relatie tussen genialiteit en afstand. Het genie is niet alleen een ‘gunstige struikeling van de natuur’ zoals de Vries dat noemt, maar ook een afgezonderde eenling, eenzaam en in de verte. Hij kijkt toe vanaf het eiland waarvan hij zelf de wetten heeft geschapen, een plaats waar niemand bij kan komen en die niemand kan doorgronden. Hij wordt niet begrepen, vertrouwt niemand, is met niemand bevriend. Er is een afstand tussen hem en de rest van de wereld, en die zal er altijd blijven.
Nu ik dit schrijf, moet ik denken aan Wittgenstein en diens zelfgebouwde blokhut in Noorwegen, waar hij maandenlang in isolatie mediteerde en filosofische problemen oploste. Toen zijn mentor en vriend Bertrand Russell hem vroeg naar Cambridge te komen om met anderen over zijn ideeën te sparren, antwoordde Wittgenstein dat hij zijn ‘geest vergooide door met intelligente mensen te praten’. Om tot grootse inzichten te komen moest hij in isolatie denken, en dat kon alleen door afstand te nemen van alles en iedereen. Voor Wittgenstein ging zijn genialiteit dan ook gepaard met een absolute eenzaamheid; het was zowel een kwelling als een zegen.
De denkobsessie van Wittgenstein duidt op een ander aspect van de relatie tussen genialiteit en afstand en schuilt in het samenvallen van de maker en het gemaakte. In mijn tekst over dronkenschap schrijf ik dat de roes niet zozeer gekenmerkt wordt door “een vlucht weg van de dingen als wel een sprong naar een andere vorm van bestaan; het samenvallen met jezelf als proces, in plaats van als persoon.” Ik zie hierin een overeenkomst tussen de roes van het dronkenschap en de manier van leven, denken en creëren van het genie. Ook in de bevlogenheid en scheppingsdrang van het genie kunnen we spreken van een roes, een immanente ‘flow’ van bewustzijn. Er is geen gespletenheid tussen ervaring en reflectie, het genie leeft volledig in het moment. Zijn bestaan wordt gekenmerkt door een creatieve en intellectuele kracht waaraan de rest van het ‘aardse’ bestaan ondergeschikt is en waarvan hij constant het risico loopt er ten onder aan te gaan. Het genie valt niet zozeer samen met zichzelf als wel met zijn werk; hij gaat erin op en verdwijnt erin. Alles staat in het teken van zijn creatie, zijn ontdekking, zijn visie. Neem bijvoorbeeld de manier waarop leven en werk elkaar doorkruisen bij de expressionistische schilder Francis Bacon (1909 – 1992), beschreven door Justin Murphy:
In zijn kleine maar chaotische atelier liet Bacon bijna niets anders toe dan schilderspullen en zijn gevarieerde bronmateriaal: foto's, boeken, tijdschriften, etc. Hij sloot zichzelf op in een gesloten circuit van zijn eigen reflecties. Hij schreef zelfs handgeschreven notities aan zichzelf waarop stond waar hij over na moest denken.
Hij sloot zichzelf op in een gesloten circuit van zijn eigen reflecties. Dit soort omschrijving maakt iets in mij los: een sympathie, een verlangen om ook zulke exceptionele kwaliteiten te hebben, een streven om mijzelf te ontwikkelen tot een punt van eenzame hoogte. Er is iets aan die rücksichtslose drang om te scheppen, om alles op te geven voor dat éne doel, waar ik naast bewondering ook ontzettend veel ontzag voor heb. Deze manier van denken en creëren staat haaks op het moderne credo van kansen spreiden en gecalculeerd carrière maken, want het legt willens en wetens alle eieren in één mand. Het getuigt van een verstikkende compromisloosheid, een pure aanvaarding van het feit dat het uiteindelijk allemaal maar om één ding draait. Het is leven op het scherpst van de snede.
Tegelijkertijd merk ik dat mijn pogingen te doorgronden waarom genieën zo’n magische aantrekkingskracht op mij hebben de notie van genialiteit ook mythologiseren en romantiseren. Zelfs de pijn van het genie krijgt in mijn lezing een positieve lading, omdat zij in directe verhouding staat tot de grootsheid van zijn schepping. Het genie betaalt een hoge prijs, maar dat is het waard, want zijn eenzaamheid en lijden zijn de voorwaarden voor dat werk, die vernieuwing, die revolutie, die briljante visie.
Zo ligt het in de praktijk natuurlijk zelden. Wat maakte iemand als Francis Bacon tot een artistiek genie? Was het zijn techniek? De revolutionaire aard van zijn werk? Zijn visie? Of was het vooral een kwestie van geluk, omdat een bevriende kunsthandelaar zijn atelier bezocht op het exacte moment dat Three Studies for Figures at the Base of A Crucifixion (drie razendsnel geschilderde voorstudies van abstracte figuren die Bacon wereldberoemd maakten, tevens de afbeelding bovenaan deze tekst) nog nat op zijn ezel stonden? Was Bacon voorbestemd voor succes vanwege de verheven aard van zijn werk, of het feit dat zijn manier van schilderen naadloos paste tussen het Amerikaanse abstracte expressionisme van de vroege 20ste eeuw en de Europese Cobrabeweging?
Het saaie maar passende antwoord is dat alleen datgene telt dat past in de cultus van genialiteit die wij over een genie vertellen. Het narratief van genialiteit brengt een teleologische logica aan in de chaotische, contingente en toevallige stroom van ontmoetingen, ervaringen en ondernemingen die ieder leven kenmerkt. Als wij Bacon neerzetten als een genie dat de pijnen en tekortkomingen van de menselijke geest op unieke wijze wist uit te drukken in zijn schilderijen, kunnen wij zijn alcoholisme en gokverslaving lezen als een tragische voorwaarde voor de grootsheid van zijn werk. In zo’n narratief maakten deze dingen een pijn in hem los die hij alleen kon uiten door te schilderen en zich op die manier te verweren tegen zijn demonen. Dan is Bacon geen genie ondanks, maar juist dankzij zijn slechte jeugd, gokverslaving, alcoholisme en gewelddadige vader. Alles komt in het teken te staan van zijn genialiteit, en zelfs de meest belemmerende en verlammende factoren worden bronnen van kracht en inspiratie.
Maar als wij het narratief van het genie loslaten, was Bacon gewoon een beschadigde dronkaard wiens werk met ongeprepareerde doeken (een typerend kenmerk van zijn latere stijl) voortkwam uit het feit dat hij door zijn verslaving zo blut was dat hij simpelweg geen geld meer had om geprepareerde doeken te kopen. Dan is het abstracte, gewelddadige en chaotische karakter van zijn werk geen uitdrukking van een weloverwogen artistieke visie, maar een toevalstreffer van een gekwelde verslaafde die constant aan een zijden touwtje bungelde en schilderde om niet op straat te belanden. Het cruciale inzicht over de genialiteit van Bacon is dat geen van beide lezingen correct of incorrect is; het hangt af van het verhaal dat wij kiezen te vertellen. Misschien maakt dat genieën zo interessant: ze lijken boven alles en iedereen uit te stijgen, maar die grootsheid bestaat slechts bij gratie van een veranderlijk en maakbaar verhaal. Ze bevinden zich op het snijvlak van verhevenheid en kwetsbaarheid, als sculpturen van glas.
Toch zullen genieën mij ondanks deze deconstructie mateloos blijven fascineren. Ongeacht het feit dat mythevorming, verafgoding en narratief onlosmakelijk verbonden zijn met het moderne idee van genialiteit, bestaan er daadwerkelijk mensen die letterlijk en figuurlijk op afstand staan van de wereld. Het zijn de opschudders en dwarsliggers, degenen die proberen te breken met de gebaande paden en het aandurven om in eenzaamheid hun visie te doorleven. Want dat is ook een onderdeel van de afstand van het genie; de moed om anders te denken, te leven, te creëren. Aanvaarden dat de mens een kuddedier is en daar volledig mee breken. Ook voor dat aspect van genialiteit heb ik veel ontzag, of het nu gemythologiseerd is of niet.
Bronnen
Joost de Vries, “Een Tragisch Genie,” in De Groene Amsterdammer, nr. 28, 2023
Ray Monk, Ludwig Wittgenstein – Portret van een gekwelde geest, 2012
Justin Murphy, “The Violent Focus of Francis Bacon,” www.otherlife.com, 22 januari 2023
Afbeelding: Francis Bacon, “Three Studies for Figures at the Base of A Crucifixion,” 1944
Comments