Deze tekst is het eerste deel van een vierluik dat ik de komende periode op dit platform wil uitwerken. Kort gezegd wil ik in deze teksten een verlangen onderzoeken dat ik pas recentelijk bij mijzelf heb ontdekt: het verlangen om afstand te nemen. Ik wil dat verlangen verder verkennen door er vrij en onbezonnen over te schrijven, omdat ik denk dat dat de beste manier is waarop je dingen kan doorgronden. Daarmee worden deze vier ‘bespiegelingen’ ook gelijk de meest persoonlijke en kwetsbare teksten die ik voor dit platform heb geschreven, wat zowel inspirerend als ontzettend spannend is. Maar genoeg aangekondigd en ingeluid, het is tijd om te beginnen. Het eerste thema is de filosofie.
Het is voor veel mensen een groot mysterie wat nu eigenlijk datgene is dat ze voortdrijft om de dingen te doen die ze doen. Paradoxaal genoeg komt dat vraagstuk in mijn geval juist naar voren op momenten dat denken en schrijven mij het meest in vervoering brengen, momenten die ik het best zou kunnen duiden als ‘geïnspireerd’ of ‘bevlogen’. Door zulke momenten splijt mijn belevingswereld zich als het ware in tweeën. Aan de ene kant is er een deel waarin de creativiteit aanvoelt als authentieke, betekenisvolle en doorleefde ervaring. In die ervaring val ik, al is het maar voor luttele minuten of seconden, samen met mijzelf en smeed ik golven van invallende gedachten en intuïties samen tot een coherent en begrijpelijk verhaal. Maar met die ervaring gaat een raadselachtige afsplitsing gepaard die ontspringt aan mijn onvermogen om te kunnen doorgronden waarom ik al die dingen eigenlijk voel, doe en ervaar. Waarom schrijf ik? Waarom filosofeer ik? Waarom probeer ik iets te creëren? Ook in momenten van bevlogen inspiratie (of beter gezegd in momenten als deze, waarin ik op die ervaring reflecteer), kan ik geen inhoudelijk antwoord geven op zulke vragen. De inspiratie ‘is’ er gewoon, maar lijkt te drijven op een ondergrond van ‘niets’. Die dualiteit, de kloof tussen het ervaren van oprechte inspiratie en het onvermogen om die ervaring te duiden, is voor mij de paradox van de creativiteit.
De laatste tijd ben ik steeds meer geboeid geraakt door die paradox, en ik wil haar via deze teksten beter onderzoeken. Kort gezegd zal ik het idee proberen te ontvouwen dat mijn creativiteit – wat dat ook moge betekenen – op een existentieel niveau samenhangt met het verlangen om afstand te nemen. Dat verlangen is existentieel in de zin dat zij de ondergrond vormt voor een hele verzameling schijnbaar ongerelateerde persoonlijke gedragingen, interesses en gewoontes, zoals dronkenschap, filosofie, waanzin en genialiteit (met dat laatste bedoel ik overigens niet mijn eigen genialiteit, omdat ik zeker niet geniaal ben. Ik doel eerder op mijn interesse in genialiteit: wonderkinderen, genieën en uitblinkers fascineren me mateloos).
Recentelijk ben ik gaan vermoeden dat genialiteit, dronkenschap, waanzin en filosofie allemaal fenomenen zijn die worden gekenmerkt door een bepaalde mate van afstand, van jezelf ergens van losmaken. Dat kan een abstractie zijn zoals een idee of een norm, maar ook iets concreets, zoals een gewoonte of een gedraging die je verafschuwt of die je beangstigt. Misschien nemen ze daardoor ook allemaal op hun eigen manier afstand van het ‘gewone’ leven met zijn sleur, regels, patronen, en voorspelbaarheden. De grote vraag voor mij is waar het verlangen om afstand te nemen van al die dingen vandaan komt, waar zij antwoord op probeert te geven, en waarom zij zowel een angst verhult als een creatieve kracht losmaakt die het denken – en daarmee het leven – voortstuwt.
Ik begin bij de filosofie, omdat zij de afgelopen jaren toch wel het middelpunt is geworden waar mijn leven grotendeels omheen draait. Filosofie is voor mij niet zozeer een studie of een interesse, maar eerder een vertrekpunt, een manier van in-de-wereld-zijn die alle andere domeinen van het leven doortrekt. Filosofie begint niet als ik Nietzsche opensla en eindigt niet als ik hem weer wegleg. Zij is eerder een beweging dan een vorm van kennis, een open houding naar de wereld die wordt gekenmerkt door nieuwsgierigheid, ruimte en frictie. Door filosofie te lezen kan je misschien een taal vinden die met jou resoneert en waardoor bepaalde dingen begrijpelijker, helderder of mooier worden, maar dat proces is nooit ‘af’. Dat maakt haar zo bijzonder.
Toch is er ook iets aparts aan de hand met de filosofie en degenen die haar bedrijven. Als ik naar mijzelf en de filosofen om mij heen kijk, valt het mij op dat filosofen (net zoals kunstenaars en andere creatieve mensen) zichzelf vaak ontzettend nobel vinden. Filosofen willen niet ‘zomaar’ denken, maar dingen mooier, dieper, complexer of begrijpelijker maken. Of het nu gaat om de logica, de ethiek, de esthetica of de metafysica: elke filosoof gelooft in het idee dat er schoonheid te vinden is in datgene waar hij mee bezig is, en dat hij die schoonheid met anderen kan delen. Bovendien zijn veel filosofen er heilig van overtuigd dat hun morele kompas goed is afgestemd en dat ze zich aan de juiste kant van de geschiedenis bevinden. Kort gezegd zien filosofen zichzelf doorgaans als nobel, rechtvaardig en altruïstisch.
Het interessante aan dit fenomeen is dat het vaak gepaard gaat met het latente en onbewuste gevoel onder filosofen dat mensen die worden gedreven door egocentrische, kortzichtige, oppervlakkige of narcistische drijfveren altijd ergens anders zijn. Advocaten, bankiers, verkopers, ondernemers: zij laten zich drijven door een samenleving die draait om eigenbelang, winstbejag en egoïsme. Wij, de goede filosofen, geven om het grotere goed. De vrekken en eikels die het verzieken voor de rest zijn daarmee nooit onderdeel van het gilde der filosofen; zij spelen immers vrolijk het spel mee van een onrechtvaardige en wrede wereld en profiteren daar flink van.
Het is natuurlijk veel te cynisch om te zeggen dat deze tegenstelling totale onzin is. Terwijl ik deze tekst schrijf, worden gebouwen van de Radboud Universiteit bezet door studenten die strijden voor rechtvaardigheid in Gaza, een goed voorbeeld van een grassroots beweging die gevormd wordt door mensen die zich daadwerkelijk laten raken door de ramp die zich daar momenteel voltrekt. Hoewel ik niet actief bij deze protesten betrokken ben, heb ik wel veel bewondering voor de manier waarop deze mensen zichzelf wegcijferen voor anderen die zij niet kennen en waar zij (letterlijk) ver vanaf staan, omdat zij het onrecht dat deze mensen wordt aangedaan simpelweg niet kunnen verkroppen. Dat is een actie die lof verdient, en geen cynische afkeuring.
Toch blijft mijn diagnose grotendeels overeind: filosofen geven zichzelf graag schouderklopjes over datgene wat hen voortbeweegt, en ik ben daarop geen uitzondering. Lang heb ik gedacht dat mijn drijfveren om filosofie te studeren intrinsiek verbonden zijn met de schoonheid die ik in filosofische ideeën vind. Ik was er heilig van overtuigd dat het gaat om filosofie omwille van zichzelf, en om niets anders. Maar recentelijk ben ik erachter gekomen dat dat niet de hele waarheid is. Filosofie is voor mij namelijk ook een manier om afstand te nemen, om mijzelf los te maken van de dingen en de mensen. Filosofie is niet alleen antwoorden zoeken op complexe vragen, maar ook het plaatsen van een onzichtbaar-maar-reëel schotje tussen mijzelf en de wereld. Filosofie is niet alleen het creëren van ruimte en afstand in mij hoofd, maar ook tussen mijzelf en de dingen om mij heen. Die ondergrond is wat de filosofie zo aantrekkelijk maakt.
De filosofische taal verwijst constant naar deze ruimtelijkheid en afstand. We zeggen bijvoorbeeld dat we ergens over nadenken, of dat filosofie een ‘open blik’ kan creëren. De Nederlandse filosoof Ad Verbrugge heeft ooit gezegd dat je als filosoof nooit ergens helemaal in op kan gaan, omdat er altijd een stukje overblijft dat redeneert, nadenkt en reflecteert. Oftewel, er blijft altijd iets ‘buiten’ jouw ervaring staan. Al deze voorbeelden zijn ruimtelijke metaforen die laten zien dat filosofie een verhouding is waarin jijzelf en het onderwerp van jouw gedachten niet met elkaar samenvallen. Als je ergens niet los van staat, kan je er immers ook niet op reflecteren. Filosofen scheppen die afstand door concepten en redeneringen te bedenken en de logisch verbanden tussen die verschillende abstracties te verkennen. Daardoor is de wereld voor een filosoof vaak al op een manier georganiseerd en ingekaderd die wordt gekenmerkt door afstand.
De vraag die vervolgens verrijst is welke functie deze afstand dan vervult. Met het stellen van die vraag kom ik aan bij datgene waar ik hierboven al naar verwees, namelijk mijn vermoeden dat het verlangen om afstand te nemen zowel een angst verhult als een creatieve kracht losmaakt. Hoewel dit strikt genomen natuurlijk een persoonlijke kwestie is, denk ik dat ik voor veel filosofen spreek als ik stel dat de angst die het nemen van afstand verhult, de angst is voor middelmatigheid. Niemand wil middelmatig zijn. Niemand wil gewoon zijn. Niemand wil saai zijn. Maar filosofen willen dat al helemáál niet. In de filosofie heerst namelijk het idee dat je de ritmes, structuren, patronen en rollen waar doodgewone en middelmatige mensen dag in dag uit in verzanden kan doorgronden door goed over ze na te denken. En als je ze begrijpt, kan je ze misschien ook ontstijgen. Zo kan je een rijker, authentieker en specialer leven leiden dan alle andere mensen. Je kunt een betere positie innemen in de wereld, een positie die is gebaseerd op grondig doordachte ideeën in plaats klakkeloos overgenomen patronen. Zo ontstijg je middelmaat en wordt je gezien voor wie je echt bent: een uniek en interessant persoon.
Natuurlijk is die denkbeweging op zichzelf niet erg, want in het verlangen om afstand te nemen schuilt ook een enorme creatieve kracht. Door middel van concepten, ideeën en abstracties hebben filosofen de gave om de alledaagse, roestige wereld om te toveren te een fascinerende speeltuin met oneindig veel interessante dimensies. Maar toch verhult het verlangen om afstand te nemen ook de angst om te stranden in de molen van de middelmatigheid. Zo is het in ieder geval voor mij, hoewel het mij best veel tijd heeft gekost om dat te beseffen.
De filosofie verlangt dus om te vluchten uit de sleur van het alledaagse bestaan en wordt gevoed door de angst om middelmatig te zijn. Daardoor hangt zij in mijn geval ook nauw samen met een verlangen de onvoorspelbaarheden en eigenaardigheden die verscholen liggen in de extreme en excessieve terreinen van de menselijke ervaring te verkennen. Ook daarin speelt het verlangen om afstand te nemen van een wereld die zichzelf in toenemende mate definieert als vaststaand, eindig, en finaal. In mijn eigen leven doe ik dat – onder andere – door veel en excessief te drinken. Hoe dat precies samenhangt met afstand nemen, verken ik in de volgende tekst.
Comments