top of page
  • Eef Schoolmeesters

What would Badiou do?


Deze tekst over de hedendaagse relatie tussen kunst, filosofie, esthetiek en politiek is herschreven voor publicatie bij Thought Magicians. De eerste versie is geschreven en voorgedragen door Eef Schoolmeesters in het kader van het ‘Open Studio’ evenement bij kunstenaarscollectief YAFF (Young Artists Feed Forward) in februari 2023, waarbij de presentatie diende als kritische reflectie op het eigen werk.


Eind 2021 schreef ik mijn scriptie voor de masteropleiding Philosophy of Humanity and Culture aan Tilburg University. Dit werk was getiteld The Politics of Emergency Art: on Aesthetics and Anti-Aesthetics in Contemporary Art. Het gaat over de hedendaagse relatie tussen kunst, filosofie, esthetiek en politiek. De specifieke trigger om hierin te duiken ontstond toen ik iets las van Santiago Zabala in zijn boek Why Only Art Can Save Us (2017)[i]. Zabala schrijft over het scheiden van kunst en esthetiek om politieke redenen. En toen dacht ik: huh, hoe, wat, waarom?


Esthetiek en Anti-Esthetiek

Voorheen dacht ik bij de term ‘esthetiek’ aan het mooi vinden van iets en aan begrippen zoals ‘schoonheid’ en het ‘sublieme’. Esthetiek gaat echter verder. In de basis is esthetiek een filosofische theorie over schoonheid, smaakoordelen en kunst. Naast kunst gaat het ook over objecten en landschappen; eigenlijk over alles om ons heen. Er zijn dan ook verschillende vormen van esthetische oordelen. Het oordeel kan rationeel zijn: doormiddel van logisch denken. Ook kan het oordeel subjectief zijn: vanuit je eigen gevoel of ervaring. Daarbij kunnen de oordelen ook vanuit moreel perspectief gemaakt worden, omdat wat ‘goed’ is gekoppeld kan worden aan wat ‘mooi’ is. Afhankelijk van welke definitie van esthetiek je volgt (of de vorm van oordelen), zal je uitspraak over een object, een gebouw, een kunstwerk, of iets dat je ziet of voelt, anders zijn – en andere gevolgen hebben. In deze reflectie spreek ik over esthetiek als filosofische theorie over kunst.


Staan kunst en kunstfilosofie niet los van elkaar? Wanneer het oordelen over kunst op zoveel verschillende wijze kan geschieden, doet het ertoe op basis waarvan iemands wijze van oordelen tot stand is gekomen. Onze manier van oordelen gedacht als de benadering tot een kunstwerk maakt de vraag of een ‘scheiding’ of breuk tussen kunst en esthetiek überhaupt gedacht moet worden pas relevant.


Er is een breuk tussen kunst en esthetiek nodig volgens Zabala. Hij neemt de positie in van anti-esthetiek. Volgens Zabala wordt het (Westerse) leven gekenmerkt door een politiek karakter van ongevoeligheid voor crises, dat functioneert door middel van een schijn van controle en geruststelling. De potentie van de kunst is, volgens Zabala, dat het de existentiële interventies kan bewerkstelligen die nodig zijn om deze ongevoeligheid te doorbreken. De esthetiek, echter, schrijft Zabala hetzelfde karakter toe als de politiek, en moet daarom overkomen worden.[ii]


Volgens Zabala is esthetiek een vorm van culturele politiek. Het is onverschillig. Het is net als politiek problematisch neutraliserend in haar oordelen. Het is meditatief in de (negatieve) zin dat esthetiek ons op een ‘neutrale’ manier stuurt in het nadenken en oordelen over een kunstwerk. Daaronder ligt een houding die voorkomt dat we tot actie over gaan. Die manier van beschouwen haalt de confrontatie en het ongemak weg dat het kunstwerk kan oproepen. Esthetiek maakt de ervaring van of het oordeel over het kunstwerk even ‘plat’. En dat terwijl we volgens Zabala in deze tijd juist militant moeten worden: actief, disruptief, en betrokken! Om die reden moeten we af van esthetiek, en de kunst ons laten raken zoals ze komt.


'Zo kan esthetiek een opening bieden tot een onderwerp; het kan een vrije ruimte genereren voor je voorstellingsvermogen.'


In mijn scriptie heb ik beargumenteerd dat we ondanks Zabala’s perspectief toch niet af hoeven van esthetiek. Hoewel ik het belang van Zabala’s positie inzie – het is gek om ‘gewoon’ door te leven terwijl de wereld in brand staat (misschien wel nog gekker om kunst te maken en hier weer over te schrijven) – kan ik niet om een aantal bezwaren heen. De ervaring van kunst is subjectief en de reactie van de toeschouwer is niet te sturen. Daarbij lijkt Zabala kunst ook een specifieke vorm toe te schrijven, waarin een ‘goed’ hedendaags kunstwerk de functie heeft om iemand te confronteren of wakker te schudden ten aanzien van crises.[iii] Maar hoe? Is het een bijkomstig of gericht effect? Waarom? En met welk gevolg? Bovendien: als het kunstwerk je ‘wakker schudt’ en raakt in de zin die Zabala voor ogen heeft, zal een esthetisch perspectief dat toch niet ongedaan maken?


Daarnaast heb ik in mijn scriptie ook een verdediging gegeven van het idee dat het politieke karakter van esthetiek juist ook positief kan zijn in het realiseren van betrokkenheid.[iv] Via Jacques Rancière zag ik in dat ‘objectiviteit’ – de afstand dat die esthetiek biedt tot het beschouwen van een kunstwerk – juist heel welkom kan zijn. Net als politiek gaat het volgens Rancière over een kritische houding aannemen ten aanzien van wat tot je komt, waarbij je reflecteert op individuele en gedeelde waardes. Zo kan esthetiek een opening bieden tot een onderwerp; het kan een vrije ruimte genereren voor je voorstellingsvermogen. Het helpt je juist een kritische, weloverwogen houding aan te nemen tot hetgeen dat tegenover je staat. Betrokkenheid, via een ogenschijnlijke stap terug. Bovendien: sinds kunst ‘bevrijd’ is van dominante beelden over wat het kan en mag zijn, heb je een vorm van esthetiek nodig om überhaupt te proberen je ertoe te verhouden (en sense te maken van je senses) volgens Rancière.[v] Dus: esthetiek en haar politieke karakter leidt tot kritiek, discussie, dialoog. De conclusie van mijn scriptie is dat er geen goede politieke reden is om kunst en esthetiek te willen scheiden, of esthetiek te overkomen - zelfs niet als het ‘crises-kunst’ betreft in een tijd van crises.


Inesthetiek en Kritiek

Maar, What Would Badiou Do? Dit is de titel van mijn voordracht en ondanks dat de filosofie van Alain Badiou nog niet aan bod is gekomen, is het bijna klaar. Na het inleveren van mijn scriptie las ik Alain Badiou. Inesthetiek: filosofie, kunst, politiek (2012) en ik was enthousiast over de inhoud. Het plan om in deze voordracht iets over zijn werk te vertellen lag snel op tafel. Het grappige is dat ik tijdens de voorbereiding voor deze toespraak pas daadwerkelijk besefte dat Badiou pleit voor anti-esthetiek (of: inesthetiek) vanwege politiek, terwijl ik het tegenovergestelde heb geschreven in mijn scriptie. Dat kwartje is laat gevallen en maakt dat ik extra kritisch moet zijn op mijn eigen denken, en mijn eigen (manier van) werken. Want hoe kun je ogenschijnlijk contrasterende posities steunen? Of ligt de nuance in het werk van Badiou anders?


Esthetiek, volgens Badiou, is problematisch omdat het de kunst benadert vanuit een bepaalde ideologie, alsof kunst haar passieve onderwerp is. Inesthetiek daarentegen gaat over een radicaal nieuwe verhouding tussen kunst en filosofie, waarbij kunst dient als voorwaarde voor het denken, onder haar eigen condities.[vi] De theorie, ofwel esthetiek, die filosofie brengt naar kunst, is niet nodig – er is volgens Badiou namelijk geen gebrek om op te vullen.[vii] Inesthetiek is meteen ook politiek bij Badiou, op een andere wijze dan zoals aangewezen bij Zabala en Rancière. In het kort: Zabala ziet in esthetiek het negatieve, neutraliserende, contemplatieve politieke karakter dat disruptie en confrontatie uit de weg gaat (en daarmee kunst in de weg staat om de toeschouwer te activeren); Rancière ziet in esthetiek juist een positief, politiek karakter dat ruimte opent voor kritische dialoog en voorstellingsvermogen (waardoor de toeschouwer juist betrokken wordt bij het kunstwerk); Badiou focust zich op het positieve politieke karakter dat kunst altijd al in zich draagt - en verwerpt daarmee esthetiek (want die is overbodig). Esthetiek is namelijk geen echte politiek volgens Badiou, net zoals dat echte politiek niet in Den Haag zit. Echte politiek vindt plaats wanneer het reële wordt getoond, wanneer er wordt gebroken met de status quo, wanneer zichtbaar wordt gemaakt wat onzichtbaar was. Het is een gebeurtenis waarbij een breuk ontstaat die ruimte creëert om het echt te hebben over nieuwe politiek, nieuwe concepten en nieuwe subjecten.[viii] Kunst is politiek. Kunst kent haar eigen waarheidsprocedure en is daarin dus onafhankelijk van een kunsttheoretisch, filosofisch perspectief.


Bovendien hoeft het voor Badiou niet te gaan over Kunst (met een grote K): hij steunt juist de mogelijkheid van ‘massakunst’ (kunst met een kleine k). In die zin spreekt hij liever in de breedte over ‘de kunsten’. Niet omdat de massakunst makkelijk te consumeren is heeft het Badiou’s voorkeur, maar omdat het een universeel appèl doet op ons denken. Dan zie je de kunsten niet als exclusief en particulier, maar als multipliciteit van de waarheid. Niet volgens een systeem - juist zonder typologie en dwingende ideologie[ix] Kunst is eerder de oorlogsverklaring aan de futloosheid van de alledaagse status quo, de georganiseerde wereld van het kapitalisme. Want de (politieke) kracht van kunst zit juist in de ontregeling en het experiment dat ze kan voortbrengen.


'Zabala, Rancière, Badiou: is hun geschreven filosofisch werk niet ook een vorm van esthetiek? Een filosofische, kritische theorie over filosofische, kritische theorie over kunst, en onze manier van oordelen?'


Conclusie

Badiou’s perspectief is inspirerend. Hij verlegt de klemtoon van het politieke karakter naar kunst, en niet naar esthetiek. Zabala’s kritiek op politiek zou hiermee kunnen veranderen omdat hij juist de status quo beschrijft en daartegen vraagt voor verzet. Wellicht is wat Badiou schetst de disruptie van het gebrekkige systeem dat Zabala zoekt, wat zich op deze manier opent. Tegelijkertijd vraag ik me af of het positieve politieke karakter van esthetiek bij Rancière naast het uitgangspunt van Badiou kan staan. Kan esthetiek ook breken met de status quo? En kunnen we dan zowel via kunst als via esthetiek die vervelende, neutrale wereld vol crises veranderen? Of heeft esthetiek die ideologie (of het gevestigde) systeem nodig om begrepen te worden, en is het in zichzelf noodzakelijk futloos?


Meer persoonlijk: de ideologie onder mijn eigen praktijk beweegt tussen kunst, filosofie en schrijven, tussen de overlappingen en de verschillen van deze gebieden, vanuit de vraag naar de rol van kunst en de kunstenaar vandaag de dag. Daarmee gaat het over het grote perspectief, de hedendaagse crises, maar ook hoe ik mij daar als individu en burger toe verhoud. Alles bij elkaar opgeteld blijk ik vrij futloos. Of is mijn werk vrij futloos - een groot deel is namelijk te definiëren als esthetiek. Tenzij we via deze filosofen het begrip esthetiek kunnen herdefiniëren en de grenzen kunnen oprekken van wat die relaties zijn. Tegelijkertijd vraag ik me af in hoeverre esthetiek zich tegen zichzelf moet keren. Zabala, Rancière, Badiou: is hun geschreven filosofisch werk niet ook een vorm van esthetiek? Een filosofische, kritische theorie over filosofische, kritische theorie over kunst, en onze manier van oordelen? En wat zegt dat over de vorm an sich? Want als taal de realiteit schept - en zelfs noodzakelijk is om de ervaring uit het particuliere te halen - zoals Patricia de Martelaere via Wittgenstein filosofisch en artistiek beschrijft, wat zegt dat dan (opnieuw) over de relatie tussen kunst en esthetiek?[x] Met deze open gedachtes sluit ik af. Voor nu…


Voetnoten:

[i] Zabala volgt Heidegger in “the overcoming of aesthetics” (Zabala, 2017, p. 6), waarmee een specifiek concept van representatie bedoeld wordt. Kunst moet zich scheiden van esthetiek en cultuur en zich anders manifesteren (Zabala, 2017, p. 14). Dit wordt verder toegelicht in de titel van het boek, waarover Zabala zegt: “only art can save us given the emergency of aesthetics, that is, the political “neutralization” or “lack of a sense of emergency” we find ourselves in” (Zabala, 2017, p. 11). [ii] Esthetiek, volgens Zabala, is het problematisch gebied waar kunst wordt tot “culturele politiek”, waar het kunstwerk of object langs een zogenaamde ‘objectieve’ lat wordt gelegd waarmee we rationeel nadenken en oordelen over de schoonheid of aantrekking tot het object. (Zabala, 2017, p. 14). Dit neutrale karakter dat hij problematisch acht in deze tijd schrijft hij aan het politieke karakter van esthetiek toe: “the absence of emergency is a consequence of politics, finance, and culture [...] [and] these parameters are meant to rescue us from emergencies, from whatever emerges as different” (Zabala, 2017, p.5). [iii] Ik beschrijf dit als “emergency-art” in mijn scriptie, naar aanleiding van de voorbeelden van kunstwerken die Zabala geeft. Deze kunstwerken zijn direct of letterlijk te reageren op specifieke crises in zijn analyse en daarin is een beperkend karakter te zien dat toegedicht wordt aan kunst. Denk aan een financiële crisis, en een kunstwerk dat bestaat uit een strop gemaakt van dollarbiljetten. Zie Why Only Art Can Save Us (2017) voor alle voorbeelden. [iv] Via een analogie van een paleis dat Rancière neemt van Immanuel Kant beschrijft hij hoe we bij een esthetisch oordeel bewust moeten negeren hoe het paleis is gebouwd en met wel doel om het esthetisch te kunnen beoordelen. Het paleis komt tot ons via onze zintuigen, en we proberen daar betekenis aan te verlenen. Idealiter probeer je vanaf een afstand dus open naar het object te kijken waarbij je je vooroordelen parkeert zover je kan – dan ontstaat er ruimte om de structuur te her-denken, en je af te vragen als wat het is, hoe het is: daar ontstaat creatief voorstellingsvermogen. Die afstand is dus niet passief maar vraagt een actieve houding, die mogelijk wordt gemaakt door esthetiek. En die gaat, net als politiek, over het framen van een ervaring en het configureren van een ruimte (Rancière, 2009b. pp. 5 – 15). [v] Kunst is bevrijd van andere regimes, zoals die van ethiek en die van het representatieve. Kunst hoeft niet langer voor bepaalde groepen te zijn of op bepaalde manieren of methodes gemaakt te worden, die het definiëren als kunst. Volgens Rancière is hedendaagse kunst zowel singulier te definiëren (kunst is kunst), als dat het heteronoom en ondefinieerbaar is (kunst kan alles zijn en alles kan kunst zijn). Om die reden hebben we esthetiek als lens nodig, waardoor we in dialoog kunnen treden met het kunstwerk. (Rancière, 2004, p. 19). [vi] (Badiou, 2012, p. 21) [vii] (Badiou, 2012, p. 32) [viii] (Badiou, 2012, p. 20) (Badiou, 2021, p. 27) [ix] (Badiou, 2012, p. 23) en (Badiou, 2012, p. 29) [x] (De Martelaere, 1995, p. 36)

bottom of page