top of page

Wat betekent het om te schrijven?

  • Max Schmermbeck
  • 19 hours ago
  • 9 min read


ree



Ik heb het altijd ongemakkelijk gevonden om mijzelf een ‘schrijver’ te noemen. Ik schrijf graag, maar ik zie mijzelf niet als een schrijver. Wanneer ben je een schrijver? Na een tijdje met deze vraag te hebben rondgelopen, ben ik tot de conclusie gekomen dat het niet de goede vraag is om te stellen. Het brengt ons namelijk nergens, behalve misschien bij het opstellen en afvinken van lijstjes met arbitraire criteria over de definities van het schrijverschap. Wat iemand tot schrijver maakt is in mijn ogen daarom niet interessant. Maar wat iemand tot schrijven drijft is dat wel. Waarom zou je schrijven? Wat is het schrijven voor gebeuren, en wat is datgene wat constant weer aanzet tot schrijven, wat bijna dwingt tot schrijven? In deze tekst zal ik enkele gedachten over deze vragen schetsen.

 

“Schrijven is een plek voor jezelf vinden,” schrijft Joke Hermsen in het prachtige Onder Een Andere Hemel. In die uitspraak zit het idee verpakt dat schrijven de mens op een bepaalde manier kan gronden, dat het een vorm van houvast kan bieden in de chaos van het bestaan. Intuïtief voelt dat best logisch, maar eigenlijk is het een opmerkelijke denkbeweging. Woorden als grond, houvast en plek lijken een bepaalde ruimtelijkheid te impliceren, een ‘plaats’ die je, door te schrijven, kan vinden. Maar wat is dat voor plaats? Zeker geen plaats in de concrete wereld van dingen, mensen en stoeptegels. Schrijven is namelijk een handeling, een gebeuren, en enkel door dat gebeuren kan er zoiets als een ‘plek’ ontstaan die ‘gevonden’ kan worden. Dat gebeuren voltrekt zich natuurlijk wel binnen ruimte en tijd, maar het wordt er niet door begrensd of gedefinieerd. Waar je schrijft maakt strikt genomen niets uit, het gaat er immers om wat je schrijft. De ‘plek’ die in en door het schrijven gevonden kan worden betreft dus eerder een soort abstracte ruimte, waarin zich iets kan voltrekken of ontvouwen. Maar waar bevindt die ruimte zich dan? En hoe moet die gedacht worden?


De plek die door het schrijven gevonden kan worden is in eerste instantie gekenmerkt door een zekere mate van afstand ten opzichte van de fysieke, alledaagse realiteit. Schrijven, en misschien wel het reflectieve denken in het algemeen, zijn onlosmakelijk verbonden met het losmaken van verbinding. Om te kunnen schrijven moet je een perspectief innemen tegenover datgene waar je over schrijft, en dat betekent automatisch dat je er niet meer volledig mee samenvalt of in opgaat. Het dagelijkse leven, het rennen, regelen en doordenderen, moet bewust onderbroken worden om te kunnen schrijven. Je kan niet stofzuigen en tegelijkertijd schrijven over stofzuigen: je moet de stekker van dat ding uit het stopcontact trekken en er eens goed naar kijken voordat je erop kan reflecteren. Schrijven is afstand nemen, anders is het simpelweg onmogelijk om te doen.

 

Toch draagt het voorbeeld van de stofzuiger ook een zekere mate van dubbelzinnigheid in zich ten opzichte van de afstand die het schrijven vereist: schrijven wordt namelijk ook gekenmerkt door directe toenadering en intieme verbinding met de wereld. Een goede schrijver kan de meest alledaagse stofzuiger omtoveren tot een magische verschijning vol verborgen schoonheden, opzienbarende details en onbekende mogelijkheden. Goede schrijvers zijn dan ook uitstekende waarnemers: hoewel zij in dezelfde wereld leven als alle andere mensen, kunnen zij die wereld op zo’n manier ontvouwen dat er magie ontstaat. Dat doen ze door goed te kijken, door de wereld bezield te laten raken via hun blik. Om dat te kunnen doen, volstaat het niet om jezelf alleen op afstand van de wereld plaatsen en erop te reflecteren; je moet er ook mee begaan zijn, er contact mee kunnen maken, ronddolen en texturen voelend verkennen. Maar als ook de verbinding met de wereld het schrijven kenmerkt, hoe moeten we het verband tussen het leven en het schrijven dan denken? Als een relatie van afstand of juist een van nabijheid?

 

Schrijven is het leven van zijn onduidelijkheid bevrijden

In Schrijven voor Zijn Leven, een weergaloze biografie over Franz Kafka, schrijft Rüdiger Safranski het volgende:

 

[voor Kafka] bestaat het geluk van het schrijven eruit ‘de wereld tot het zuivere, ware, onveranderlijke’ te kunnen optillen. Het duistere, driftmatige, raadselachtige wordt door de geest belicht en, van geest doordrongen, talig tot verschijning gebracht. De zuiverheid bevindt zich daarbij niet aan de kant van het object, maar bij de weergave ervan. Daar pas bestaat die wonderbaarlijke vrijheid, die in het handgemeen van de werkelijkheid, in de ‘doodslagersrij’, zo vaak verloren gaat. Het schrijven is, als het lukt, een duidelijke weergave van het leven in heel zijn onduidelijkheid.

 

Schrijven is een duidelijke weergave van het leven in heel zijn onduidelijkheid. In die uitspraak zit zowel de existentiële pijn alsook het genie van Kafka als mens én als schrijver verborgen. Zij positioneert het schrijven namelijk als een esthetische rechtvaardiging van het leven, waarin de dagelijkse futiliteiten via de taal en de verbeelding tot in het oneindige worden verheven. Het schrijven verandert niets aan het leven in de zin dat het iets in de wereld ‘beter maakt’ (een visie op schrijven die voornamelijk bij columnisten populair is), het heeft geen enkele impact op de wereld en pretendeert dat ook niet te hebben. Nee, het genot en de schoonheid van het schrijven zitten in de zuiverheid waarmee de wereld kan worden ‘opgetild’ via de geest. Daarom heeft Kafka ook alleen respect voor het moment van schrijven, voor het gelukzalige karakter van wat hij ‘de aarzeling voor de geboorte’ noemt. Daarmee doelt hij op het moment in het schrijfproces waarin alles nog open ligt en volledig van de schrijver afhangt: het ogenblik waarop je nog alles kan verzinnen en er geen wereldlijke kaders zijn waaraan de tekst verantwoording moet afleggen. Safranski beschrijft hoe Kafka “geniet van wat voor hem onder de sociale dwang van het leven een kwelling wordt: de eigen onbepaaldheid, de oneindige mogelijkheden van het imaginaire die hij kan ontvouwen, zonder ze door onherroepelijke beslissingen te hoeven reduceren; hij geniet van zijn eigen meerduidigheid.” Alles wat het dagelijkse leven voor Kafka zo moeilijk maakt, is in het schrijven een bron van puur genot. Hij zegt dan ook over zichzelf dat hij literatuur is en niets anders kan zijn, want slechts daar kan hij zich al verhalend verzoenen met de paradoxen, tekortkomingen en dubbelzinnigheden die zijn unieke geest kenmerken.


Hoewel dit een prachtige visie is op het schrijven als een open en vrij proces, zit er ook een keerzijde aan. Het schrijven staat in Kafka’s esthetische perspectief nadrukkelijk tegenover het leven, als een vijand in plaats van een kompaan. Omdat het leven in de sociale realiteit hem angstig en nerveus maakt, zoekt hij zijn toevlucht in het schrijven. Het schrijven is dan wel gegrond in die realiteit (denk maar aan zijn briljante lezing van de werking van de moderne bureaucratie), toch plaatst het zichzelf direct weer op afstand van die realiteit. In dat licht bezien is het ook niet verrassend dat Kafka een ronduit vijandige houding innam ten opzichte van alles wat je ‘aards’ zou kunnen noemen, in het bijzonder zijn eigen seksualiteit. Hij verachtte het beestelijke, duistere karakter ervan, maar was er tegelijkertijd ook door gefascineerd. Na een seksuele ontmoeting met een vrouw in een hotel schrijft Kafka dat hij achteraf vooral blij was “dat het allemaal niet nog afschuwelijker, nog smeriger was geweest.” De natuurlijke, belichaamde realiteit is voor Kafka een waardeloos en afstotelijk gebeuren, dat slechts rein kan worden als het zich met het geestelijke verbindt. Alleen dan voelt hij zich meer dan slechts een slachtoffer van de natuur.  

 

Kafka is niet de enige schrijver die het leven tegenover het schrijven plaatst en vervolgens het schrijven verkiest boven dat leven. Zo zag ik laatst een documentaire over Joost Zwagerman, de bekende schrijver die in 2015 zelfmoord pleegde. Ergens backstage na een theateroptreden richt Zwagerman zich met een ietwat weemoedige blik tot de camera en zegt:


Ik ben en blijf tegen de klippen op een romanticus. Ik moet natuurlijk beter weten, maar helaas is die wijsheid er alleen maar in theorie gekomen. Daarom ben ik ook aan het schrijven, want als ik schrijf, klopt het wel. Dan maak ik verhalen om de boze buitenwereld te bevechten, daar komt het op neer. Om een alternatief bestaan te ontwerpen dat beter is dan het werkelijke leven, een bestaan waar ik ook de voorkeur aan geef. Ik geef de voorkeur aan mijn werk boven het leven.

           

Later in de documentaire komt het deel van Zwagermans leven in beeld waarin het bergafwaarts met hem begon te gaan. Wat mij daarin het meeste opviel, was zijn manische drang om de wereld zijn verhalen op te dringen. Het ging daarin niet om fictieve verhalen die hij koste wat het kost wilde publiceren, maar om de maniakale opdringerigheid waarmee hij mensen wilde overtuigen dat zijn versie van het verhaal, zijn lezing van de gebeurtenissen, de correcte was. Duizenden e-mails verstuurde hij, naar alles en iedereen, over wie hem nu weer dwars had gezeten en waarom dingen anders waren gegaan dan mensen dachten en zeiden. Hij moest en zou de verhalen van anderen bestrijden totdat slechts zijn versie van de realiteit overbleef. Hij vocht dan ook constant publieke vetes uit met vijanden en rivalen, zette mensen tegen elkaar op, en raakte steeds meer geïsoleerd. Zijn vrienden en familie werden er knettergek van en maakten zich grote zorgen. Daar ging Joost weer, razend over een of andere onbenullige gebeurtenis die verhelderd, geduid, omgedraaid, beargumenteerd en verklaard moest worden. En dat deed hij, elke dag opnieuw, tot aan zijn zelfverkozen dood.

 

Een losgezongen schrijven

De vraag is wat de schrijfpraktijk van mensen als Kafka en Zwagerman zo uit balans brengt, hoe het toch kan dat het schrijven in al zijn schoonheid een kwelling wordt die vijandig komt te staan tegenover de weerbarstige, aardse realiteit. In zijn tekst “A Philosophical Home” legt Lex uit hoe er in de Chinese filosofie wordt gekeken naar de relatie tussen het denken en het leven, een visie die licht kan schijnen op het giftige karakter van het schrijven in Kafka en Zwagerman. Lex legt uit dat in de Chinese traditie niet de tegenstrijdigheid, maar juist de wederzijdse complementariteit van lezen, schrijven en leven centraal staat. Het leven creëert allerlei fricties en obstakels, raadsels en vraagstukken, die een beroep op ons doen om overdacht te worden. Ze dwingen ons tot denken. We kunnen dat wel met ons eigen beperkte perspectief proberen op te lossen, maar dikwijls raken we er dan alleen maar dieper in verstrikt. Daarom kunnen we ook te rade gaan bij een denktraditie die groter is dan wij ooit kunnen bevatten, een traditie met oneindig veel perspectieven op de moeilijkheden en afgronden van het menselijk bestaan.


We lezen en schrijven niet over die perspectieven als eenzijdige oplossingen voor onze wereldlijke problemen, maar als een vorm van dialoog. En we toetsen onze gedachten constant weer aan de wereld, door het domein van de abstractie en de ‘zuiverheid’ (theorieën, verhalen, hersenspinsels) in contact te brengen met de wereld van de ervaring. In zo’n opvatting zijn schrijven en leven niet alleen niet langer tegengesteld aan elkaar, ze zijn strikt genomen niet eens meer van elkaar te onderscheiden. Het schrijven draagt het leven altijd al in zich, net zoals het leven het schrijven in zich draagt.


In Zwagermans visie op het schrijven ontbreekt deze cruciale verbinding tussen leven en schrijven, tussen het schrijven als een gebeuren dat aan het leven getoetst kan worden en daar ook aan getoetst wil worden. Schrijven is iets op het spel zetten, een gedachte ontvouwen, een verhaal ontwerpen, maar jezelf daarmee ook aansprakelijk stellen voor datgene wat je hebt gecreëerd. Schrijven is munitie vinden om met de wereld in dialoog te treden, maar altijd in de veronderstelling dat je het fout kan hebben. Als je die twee van elkaar scheidt, wordt schrijven een soort zuiver en imaginair toevluchtsoord waarin alles klopt, zoals Zwagerman zegt in de documentaire, maar dan wel onder jouw voorwaarden en op basis van jouw versie van de feiten, jouw hersenspinsels en jouw ideeën. Wat op het eerste gezicht een geestelijke verruiming lijkt, verwordt in werkelijkheid tot een benauwend spiegelpaleis waarvan alleen jij de sleutel hebt. Het is dan ook niet vreemd dat je er na verloop van tijd verstrikt in raakt en het verleert om in het reine te komen met het feit dat jouw eigen perspectief niet altijd overeen komt met het perspectief van anderen. Een schrijven dat niet bereid is tot die confronterende, ontnuchterende ontmoeting, blaast zichzelf na verloop van tijd op en sleurt zijn schepper mee de afgrond in.

 

Schrijven is een huis met open deuren bouwen

Maar het hoeft niet zo te zijn. Je kan door te schrijven ook een plek voor jezelf vinden die niet buiten het leven staat, maar als het ware een positie is van waaruit je met het leven in gesprek kan blijven. Die wisselwerking is eindeloos, omdat het leven constant weer nieuwe uitdagingen in zich draagt en nieuwe raadsels op ons afvuurt. En onze persoonlijke wijsheden, onze eigen verhaaltjes, zijn niet altijd genoeg om die problemen het hoofd te bieden. Het is voor mij persoonlijk een enorm troostrijke gedachte dat ik te rade kan gaan bij de grote schrijvers en filosofen uit het verleden, om mijn gesprek met het leven niet alleen te hoeven voeren. Als ik schrijf, doe ik in feite verslag van dat gesprek. En dan voelt het, misschien slechts voor een moment, alsof ik tegelijkertijd meer vaste grond onder mijn voeten krijg en meer ruimte heb om me in te bewegen. Dan voel ik mij thuis in de chaos, alsof ik een anker heb uitgegooid dat ervoor zorgt dat mijn bootje niet doelloos ronddobbert op de zee.


Misschien kunnen we de ‘plek’ die met het schrijven gevonden kan worden daarom het beste denken als een manier om thuis te komen in een wereld waarin de mens “metafysisch dakloos” (opnieuw Kafka) is geworden. In een tijd waarin de ankerpunten en veilige havens die zo lang vanzelfsprekend waren voor de mens diffuus en ontoegankelijk zijn geworden, is het aan onszelf om die vertrekpunten en standplaatsen te scheppen. Een manier om dat te doen is al schrijvende een huis te bouwen, een huis waarvan de deuren altijd openstaan, waarin je mag komen en gaan wanneer je wilt, maar waar je uiteindelijk altijd naar terug zal keren. Een plek om thuis in te komen, om thuis in te zijn. Elke beweging heeft immers een vertrekpunt nodig, elke veldtocht een standplaats. Voor mij is dat de uiteindelijke betekenis van schrijven: een ruimte van eigenheid creëren, vertrouwd en toch open aan alle kanten, waarmee ik het leven tegemoet kan treden. Dat is de ultieme kracht van het schrijven.

 
 
 

Comments


bottom of page