top of page
  • Max van der Heijden

Verlichting & Tegenverlichting: Een korte filosofische reflectie op Yellow Horizon



Misschien is het goed om dit essay te beginnen met een disclaimer. Ik ben geen kunstenaar, geen dramaturg en geen kunstcriticus. Ik ben filosoof. Dat betekent dat ik dit niet-traditionele werk vanuit een niet-traditioneel kader benader. Specifiek: vanuit mijn specialismen, filosofische antropologie en metafysica, kijk ik naar de conceptuele rijkdom die dit werk te bieden heeft. Zoals ik ook een filosofisch werk lees en evalueer door mij af te vragen tot welke ideeën dit werk zich verhoudt en welke filosofische vraag het probeert te beantwoorden, zo benader ik ook Yellow Horizon wat Annemijn Rijk in samenwerking met Theun Mosk maakte.


Van orde naar ontvankelijkheid

Bij aanvang worden de bezoekers welkom geheten door danseres Noemi Calzavara, mimespeler Niels van Heijningen, en actrice Sofie Porro. Duidelijk wordt gemaakt dat het hier niet om een traditionele theaterervaring gaat: het werk heeft tot euforie en angst geleid, maar ons wordt op het hart gedrukt dat we altijd veilig zijn. Eenmaal binnen vangt de voorstelling aan. De spelers bewegen traag, bijna onopmerkzaam door de ruimte. Gaandeweg beginnen de spelers ritmisch adem te halen en het is moeilijk om de verleiding te weerstaan niet hierin mee te gaan.


Moderne dans is bijzonder moeilijk te interpreteren en Annemijn lijkt met deze moeilijkheid te spelen. Het doel lijkt precies niet doorgronden of interpretatie te zijn. Veeleer lijkt ze ernaar te streven het publiek ontvankelijk te maken voor de pure bewegingen van de spelers. Daarmee sluit ze aan bij wat de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche in diens De geboorte van de tragedie (1872) schijft over het onderscheidt tussen de hedendaagse moderne toeschouwers en de uit de klassieke oudheid afkomstige toeschouwer.


Wat de twee van elkaar onderscheidt, aldus Nietzsche, is dat de moderne toeschouwer - wij dus - veel te agressief zijn. Volgens Nietzsche is dat het gevolg van de verwetenschappelijking van onze cultuur, met als resultaat dat we die wetenschappelijke blik meenemen wanneer we een theaterzaal binnen stappen. Een gedichtje van de enige persoon die het in Nietzsches ogen nooit fout kon doen, Goethe, geeft deze wetenschappelijke attitude goed weer:


Maar onderzoek streeft en zoekt, nooit moe,

Naar wet en grond, naar het waarom en hoe. 


Nietzsche zelf omschrijft deze wetenschappelijke houding als ons ‘strenge op causaliteit gerichte bewustzijn’ (p. 138). Eenmaal geconfronteerd met een kunstwerk proberen wij het onmiddellijk te interpreteren, te begrijpen en te doorgronden. Nietzsche plaatst dit tegenover de houding van de oude Grieken die volgens hem een ontvankelijkheid bezaten voor het ‘op het toneel uitgebeelde wonder’ (p. 138). Wederom is Goethes gedicht hier behulpzaam. In het tweede stukje schrijft Goethe:


Hoe? Wanneer? Waar? – De goden blijven stom!          

Houd je aan het wijl en vraag toch niet waarom?


In de openingsscene van Yellow Horizon blijven de dansers “stom”. Het is juist de langzame beweging, de repetitieve ademhaling die ervoor zorgt dat vragen als ‘waarom’ en ‘hoe’ zinloos zijn. In plaats daarvan worden we gedwongen ons aan het ‘wijl’ te houden. In de tijd te verwijlen aan de bewegingen die gemaakt worden. Scherp, en met aandacht en ontvankelijkheid voor iedere beweging.


Tegenverlichting & tegen-intentionaliteit

Wanneer Sofie vervolgens de stilte doorbreekt met zacht neuriënd zingen dan wendt iedereen zich tot haar. Het is merkbaar aan het publiek dat de trage dans en de ritmische ademhaling de aandacht onder iedereen heeft aangescherpt. Na de zang worden de lichten gedimd, zwelgt de muziek aan en beweegt de muur traag naar achter tot het publiek na enige tijd in volledige duisternis gehuld is. In deze totale duisternis verschijnt er volgens een lichte stip aan de horizon.[1]


Bijzonder sterk in dat lichtspel is het moment dat de lichtgevende stip waar je naar staart begint te knipperen en traag begint te bewegen. Op die momenten weet je als kijker niet meer of jij of het licht knippert, of jij of het licht beweegt. Het is door deze wisselwerking dat je langzamerhand begint te twijfelen aan je rol als toeschouwer: van iemand die waarneemt wat er op het toneel gebeurt verander je in iemand die waargenomen wordt door wat er op het toneel gebeurt. Het is deze omkering van richting die doet denken aan enkele passages uit het gedachtengoed van fenomenologen als Edmund Husserl en Maurice Merleau-Ponty.


Wanneer Husserl in zijn werk het bewustzijn bestudeert dan komt hij onder invloed van psycholoog Franz Brentano tot de stelling dat het bewustzijn altijd gericht is op iets.[2] Dat klinkt vaag maar eigenlijk is het heel simpel. Wanneer je denkt, dan denk je altijd aan iets. Of het nou het kopje koffie is wat je in je handen hebt of je droom van gisterenavond, er is altijd ‘iets’ dat gedacht wordt. Probeer je eigen gedachten maar eens te beschouwen. Zelfs wanneer je aan niets probeert te denken, dan verandert dat niets toch weer in een iets omdat het gedacht moet worden. Het woord dat Husserl gebruikt om die gerichtheid van het bewustzijn te duiden is intentionaliteit.


In zijn poging te onderzoeken of we onszelf ook nog op een andere manier tot de wereld kunnen verhouden wendt Merleau-Ponty zich in zijn Oog en Geest (1964) tot de kunstenaar. Terwijl de wetenschapper zich met zijn intentionaliteit voortdurend richt op de objecten om hem heen doet de kunstenaar wat anders. Merleau-Ponty citeert André Marchand die in navolging van kunstschilder Paul Klee verhaalt dat hij herhaaldelijk ‘in een bos het gevoel gehad [heeft] dat niet ik het was die naar het bos keek’ (p. 27) maar dat het op sommige dagen voelde alsof het ‘de bomen waren die naar mij keken, tegen mij spraken’ (p. 27). Kenmerkend hier is de ietwat romantische uitspraak dat het niet de taak van de schilder is om het universum te doorgronden maar dat het universum de schilder moet doorgronden. Maar wat staat daar dan precies?


We zouden hier kunnen spreken van een tegen, of omkering van de intentionaliteit.[3] Niet langer is het bewustzijn gericht op een wereld. In plaats daarvan ervaart men dat die gerichtheid van het bewustzijn doorbroken wordt en iets zich richt op het bewustzijn. Het denken wordt daarmee onderworpen aan datgene wat het denken toekomt of toe-nadert.


Op eenzelfde manier bewerkstelligt het lichtspel van Yellow Horizon ook een ommekeer in zijn toeschouwers. Al met het dansende voorspel is het denken van de bezoekers ontvankelijk gemaakt voor zintuigelijke prikkels van buitenaf zonder daarmee meteen op begrip gericht te zijn. Nu wordt het gerichte denken zachtjes aan doorbroken door een licht wat groter is dan het denken zelf; opgeschud door iets wat het denken niet kan bevatten en daarmee doorbreekt dit naderende licht de gerichtheid van de toeschouwer. De toeschouwers rest op dat moment niets meer dan een pure overgave. Wat uitzonderlijk is daaraan, is dat waar Merleau-Ponty een dergelijke ervaring alleen toeschrijft aan de schilder die in het bos het gevoel heeft dat de bomen hem bekijken, wij, dankzij Yellow Horizon, allen toegang krijgen tot deze voor de kunstenaar fundamentele ervaring van tegen-intentionaliteit.


Openbaring en confrontatie

Gegeven is dus dat we als toeschouwers iets bijzonders ervaren. Deze ervaring is bovendien anders dan de manier waarop we ons in de alledaagse zin door het leven bewegen. Maar waarom is deze verandering in onze waarneming waardevol?


Het is niet zonder reden dat denkers als Husserl, Merleau-Ponty, Heidegger en Levinas in navolging van Nietzsche onderzoeken of er nog andere manieren van denken mogelijk zijn die niet vervallen tot dit wetenschappelijke, gerichte, tot object makende en berekenende denken. Als erfgenamen van de verlichting zijn ze bekend met zowel de vruchten van de wetenschappelijke revolutie, de progressieve humanistische idealen en het optimistische geloof in de menselijke rede, alsook met de uitwassen daarvan: een geïndustrialiseerde samenleving met een cultuur van planning, beheersing, efficiëntie, voorspelbaarheid, meetbaarheid, organisatie en vervreemding.


We kunnen ook een stapje verder gaan. Het verlichtingsdenken heeft uiteraard bijgedragen aan enorme technologische voortuitgang. Maar die ongebreidelde technologische groei heeft ook tot de overexploitatie van de natuur geleid. En uiteraard heeft het ideaal van de rationele mens ons bevrijd van de autoriteit van de kerk en zodoende dogmatische overtuigingen ontmanteld. Maar heeft ook niet precies die door de rede mogelijk gemaakte categorisering van de mens - als redelijk wezen - geleid tot een uitsluiting van allerlei zogenaamde niet-rationele wezens en dus zogenaamde niet-mensen? (E.g. het kind, de vrouw, de “exotische” ander, de “ecologische” ander).[4]


Onze huidige cultuur, aldus de bovengenoemde denkers, vraagt om een onderzoek en openheid naar andere manieren van denken en zijn om zodoende ecologisch-humanitaire vraagstukken te benaderen vanuit een manier van denken die anders is dan de manier van denken die we (deels) verantwoordelijk kunnen houden voor het bestaan van zulke vraagstukken. Yellow Horizon draagt daar, in haar poging om onze huidige manier van denken te doorbreken, waardevol aan bij.


De vraag is natuurlijk wat er overblijft wanneer dat doorbroken is, en dat is precies het spannende waar Yellow Horizon je als kijker mee confronteert. Immers, je verliest je grip op de wereld omdat het werk iedere poging tot be-grip van het grijpende denken weerstaat. Na verschillende bezoekers gesproken te hebben is het bovendien duidelijk dat de ervaringen bijzonder ver uiteenlopen: van meditatief en rustgevend, euforisch en extatisch, absoluut in de essentie doordringend tot het absolute niet-zijn. Misschien is de meest treffende omschrijving dan ook wel die van een deelneemster die niet de woorden kon vinden voor wat haar overkomen was.[5]


We kunnen dit in religieuze terminologie misschien nog wel het beste een openbaring noemen. Collega Prof. Dr. Ruud Welten omschrijft de openbaring in Als de graankorrel niet sterft (2016) als een verkondiging van een boodschap welke we niet zelf hebben vormgegeven, waar we ons niet op hebben kunnen voorbereiden, maar welke in potentie ‘ingrijpende gevolgen kan hebben voor de verdere loop van ons leven’ (p. 15). Openbaring is, om met een groot woord te spreken, traumatiserend, omdat ze iedere poging om geïntegreerd te worden in een bestaande talige orde weerstaat omdat ze juist die huidige orde doorbreekt.


Aarde

Er zit, in mijn beleving, een symbolische uitdrukking van mijn eigen ervaring in de scene wanneer de dansers weer terug op het toneel verschijnen. Hoewel ik het natuurlijk, in navolging van het hierboven genoemde, tekortdoe wanneer ik erover poog te spreken, ik toch denk dat die symbolische verhaling inzichtelijk kan maken wat het werk teweeg kan brengen.


De lichtgevende cirkel wordt tegen het einde benaderd door de drie spelers waarvan je enkel de silhouetten nog ziet. Dit beeld deed me sterk denken aan een ervaring die verschillende astronauten hebben beschreven en bekend staat als ‘the overview effect’. Dit werd voor het eerst geïntroduceerd in het gelijknamige boek geschreven door Frank White. White interviewde tal van astronauten en concludeerde dat een gedeelde ervaring van een veranderd bewustzijn wijdverspreid was onder diegenen die de aarde vanuit de ruimte hadden gezien. Neem bijvoorbeeld de beschrijving die astronaut Rusty Schweikart geeft in zijn interview met White. Hij zegt:


Je identificeert je met Houston en dan identificeer je je met Los Angeles en Phoenix en New Orleans [...] en dat hele proces van waarmee je je identificeert begint te verschuiven wanneer je rond de Aarde gaat [...] je kijkt naar beneden en ziet het oppervlak van die aardbol waarop je al die tijd hebt geleefd, en je kent al die mensen daar beneden en ze zijn zoals jij, ze zijn jou - en op de een of andere manier vertegenwoordig jij hen. [...] je herkent dat je een stukje bent van dit totale leven. (Geciteerd in White, 1987, p. 12, eigen vertaling)


Welhaast alle astronauten rapporteren een soortgelijke ervaring: een onverwachte en overweldigende emotie die zich uit in een waardering voor de schoonheid van de aarde, een toegenomen gevoel van verbondenheid met en verantwoordelijkheid voor de aarde en, het belangrijkste, een gevoel dat de aarde en het belang van het zelf overstijgt.


De aarde is, in die zin, net als het licht waarmee we als toeschouwers in Yellow Horizon geconfronteerd worden, een transcendente entiteit die als enige na de dood van God nog een moreel imperatief kan afdwingen, een actor waarvan we haar autonomie uit het oog zijn verloren of een oog welke mijn zelfzuchtige individuele blik doorboort.



 

Dr. Max van der Heijden is filosoof en momenteel werkzaam aan Tilburg Universiteit. Hij is gepromoveerd op het denken van de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche en diens pleidooi voor de “vernatuurlijking” van de mens. Momenteel doceert hij vakken als geschiedenis van de moderne filosofie, metafysica, wetenschapsfilosofie, verlichting & tegenverlichting, en close-reading. In zijn huidige onderzoek probeert hij vanuit post-humanistisch perspectief antwoord te geven op de vraag wat kunst kan doen ten tijde van de ecologisch crisis. Contact: m.m.c.vdrheijden@tilburguniversity.edu.


 


[1] Het is moeilijk om niet een parallel met de grot-allegorie uit Plato’s dialoog te maken. Echter, omdat zowel een verhandeling over de allegorie een uitgebreide analyse verdient om reductionisme te voorkomen alsook dat er dusdanig veel verschillen lijken te zijn tussen Yellow Horizon en de grot allegorie, valt dergelijke analyse niet binnen de omvang van dit korte essay.

[2] Zie o.a. Edmund Husserls De crisis van de Europese wetenschappen en de transcendentale fenomenologie (1936)

[3] We kunnen daarbij ook denken aan hoe Emanuel Levinas (1906-1995) in zijn werk spreekt over het gelaat van de Ander welke de intentionaliteit omkeert en het gelaat een tegen-stromend bewustzijn noemt welke de intentionaliteit omkeert.

[4] Zie Tony Davies die het volgende treffend schrijft in Humanism (1997): “All Humanisms, until now, have been imperial. They speak of the human in the accents and the interests of a class, a sex, a race, a genome. Their embrace suffocates those whom it does not ignore. [. . .] It is almost impossible to think of a crime that has not been committed in the name of humanity” (p. 141)

[5] Zij was dus, om met Goethe te spreken, zelf nog “stom” en aan het verwijlen.

Comments


bottom of page